Strategieën voor Duurzame Stedelijke Ontwikkeling

Editie: 27

Published on: 16 april 2020

Steden behoren de hot spots te zijn voor iedere strategie voor duurzame ontwikkeling:

Ze consumeren meer energie en grondstoffen dan plattelandsgebieden (Grimm, Faeth et al. 2008) en ze groeien vrijwel overal ter wereld, en zeker ook in Europa (Vgl figuur 1) (Population Division of the United Nations Department of Economic and Social Affairs (UN DESA) 2018), vaak ten koste van het perifere platteland. In Nederland liggen de krimpgebieden niet voor niets langs de Waddenzee, de Oost- en Zuidgrens (Vgl. figuur 2). Steden hebben ook veel potentie voor verduurzaming:

  • Door de groei wordt er vooral in de steden nog veel nieuw gebouwd. In nieuwbouwprojecten kunnen innovatieve duurzame technologieën veel eenvoudiger en goedkoper worden geïntroduceerd dan in bestaande bouw
  • Grotere nieuwbouwprojecten maken het ook mogelijk om innovatieve infrastructuren toe te passen; zo zal anaerobe sanitatie, die tot nu toe alleen experimenteel is toegepast (Blanken, Verweij et al. 2019), op het Amsterdamse Strandeiland voor het eerst grootschalig worden toegepast.
  • Innovatieve instellingen zijn vooral in steden gevestigd, en de stedelijke bevolking is relatief hoogopgeleid en jong; dus ook de human resources voor duurzame ontwikkeling zijn dichter gezaaid in de stad (UK Department for Environment Food & Rural Affairs 2013).
  • Door de hoge dichtheid van de stad kan een stad efficiënter zijn: immers transportafstanden zijn kleiner (niet alleen van mensen en goederen, maar ook van warmte, water, afval en afvalwater), en ‘economies of scale’ zijn veel eenvoudiger te bereiken, zeker als steden nog meer verdicht worden.

Kortom de stad is relatief onduurzaam, maar biedt veel kansen voor verduurzaming.

Dan dringt de vraag zich natuurlijk op waarom die mogelijkheden van de stad zo weinig worden benut.


Lock in

Allereerst is er het grote probleem van ‘lock in’: In bestaande systemen is erg veel geïnvesteerd, zowel in geld als in opleiding en ontwikkeling van personeel en daardoor leidt verandering tot enorme kosten(Arthur 1989, Frantzeskaki and Loorbach 2010). Als bijvoorbeeld het gasnet buiten gebruik zou worden gesteld gaan veel investeringen verloren; niet alleen investeringen in hardware, maar ook in de vorm van experts; mensen zullen hun baan verliezen, en kennis. Het beheer van het elektriciteitsnetwerk zal drastisch moeten veranderen omdat vele consumenten ‘prosumers’ worden (Parag and Sovacool 2016), en burgers zullen bijvoorbeeld moeten leren zonder gas te wokken.

Vaak wordt gesuggereerd om zo’n stedelijk systeem te blijven gebruiken tot het is afgeschreven. Dat berust op een misvatting; er is niet één datum waarop het hele systeem is afgeschreven. Een systeem is in tientallen jaren ontstaan en is dus nooit op één moment afgeschreven. Ook al gaan we ‘van het gas af’, er zal nog wel in het gasnet moeten worden geïnvesteerd om het net veilig operationeel te houden.

Afschrijftermijnen van infrastructuur zijn lang. Voor rioolleidingen wordt nu vaak al 60-80 jaar als afschrijftermijn gehanteerd. Dat betekent dat als er net een nieuwe leiding ligt, je wellicht pas over een eeuw de mogelijkheid hebt om in die straat een andersoortig riool toe te passen. De ‘lock in’ kosten zijn in de stad veel hoger dan op het platteland. Aanleg kosten van leidingen zijn in de stad veel hoger dan in plattelandsgebieden (Frederiksen and Werner 2013). Bovendien is verandering van leidingen in sommige stadsdelen vrijwel onmogelijk.

Sociale factoren

Het ‘sociale weefsel’ in de stad is veel minder ‘lokaal’, oftewel stedelingen kunnen anoniem in een wijk wonen, omdat hun sociale netwerk zich buiten hun wijk bevindt. In een dorp is dat vrijwel onmogelijk. Voor de meeste dorpsbewoners is hun dorp ook een belangrijke schaal voor hun sociale leven. Voor een stadswijk geldt dat veel minder. Bottom up verduurzamingsinitiatieven, met een zeer groot draagvlak, ontstaan daarom veel eenvoudiger in hechte dorpsgemeenschappen (Vgl. bijvoorbeeld Anne Marieke Schwencke 2019). In steden zijn duidelijke bottom-up successen veel moeilijker te vinden. Stedelijke wijkinitiatieven waaraan meer dan 10% van de inwoners actief meedoet zijn zelfs uitzonderlijk.

Paradigmas

Maar er is nog een factor die een rol speelt bij de trage verduurzamingspogingen in de stad en dat zijn de experts zelf. Die zijn opgevoed in een ‘paradigma’, een denkkader, en dat is heel handig als je aan de gewone problemen van het vak werkt (je hoeft niet iedere keer het wiel uit te vinden: je pakt gewoon het wiel van de plank). Maar die houding staat nu net echte verbetering in de weg. Zo is bijvoorbeeld ‘symbiose’ van verschillende infrasystemen (om gezamenlijk tot een hogere opbrengst komen dan de optelsom van twee individuele systemen) veel meer mogelijk in de stad dan op het platteland. Toch wordt het slechts sporadisch toegepast (bijv. warmte onttrekken aan het riool of het drinkwater, wegdek gebruiken als zonnecollector, verschillende transportstromen combineren, warmte onttrekken aan stadsgrachten waardoor schaatsen ’s winters ook weer eens een reële mogelijkheid wordt (Vernay and Mulder 2015, Mulder 2016)). Ook het afstemmen van oplaadgedrag van elektrische voertuigen op de pieken en dalen van het elektriciteitsnet zal zo’n symbiose worden in de toekomst (Binding, Gantenbein et al. 2010).

Probleem is vaak dat experts uit de beheersorganisatie van zo’n infrastructuur het lastig vinden om met hun collega’s van een hele andere organisatie/afdeling zo’n symbiose te ontwikkelen. Ieder verantwoordelijk voor zijn eigen systeem is lekker overzichtelijk in een verkokerde organisatie (Mulder 2017). Maar dus niet erg efficiënt. En dus wordt er nauwelijks gebruik maakt van de optie om warmte uit rioolwater/drinkwater te winnen, die tezamen wel eens een derde van de stad zouden kunnen verwarmen (Schmid 2008, Blokker, van Osch et al. 2013). Maar gebrek aan samenwerking is niet het enige gevolg van het opgesloten zitten in een nauw denkkader. Een gemeentelijke afdeling openbare werken wilde geen innovatief rioolsysteem, ‘omdat de externe expert-ondersteuning bij het onderhoud van dit systeem maar 5 jaar duurde’(Blanken, Verweij et al. 2019). Tja, niet iedereen zit te wachten op innovatie, en zeker ook niet alle beheerders van de stedelijke infra …..

Wat vaak veel makkelijker wordt geaccepteerd zijn de innovaties die passen binnen het bestaande paradigma: een langer meegaande rioolbuis, of kabels die geen koper meer bevatten (en dus niet gestolen worden), dat zijn innovaties die wel snel worden geaccepteerd, maar ja, die innovaties leveren niet echt een ‘transitie’ naar een duurzame stad op.

Een Lange Termijn Strategie

In stedelijke ontwikkelingsplannen wordt vaak ver vooruit gekeken: welke gebieden moeten worden herontwikkeld, waar zullen nieuwe woningbouwlocaties komen, nieuwe ontsluitingsroutes, ….  Die werkwijze wordt niet toegepast als het om de technische systemen van een stad gaat; dan wordt er vaak een paar jaar voor ‘de eerste schop de grond ingaat’ gekeken wat het aanbod op de markt is. Dat leidt niet tot veel vernieuwing, en als die bij de bouw er al niet is, kan dat een eeuw duren voor die weer op de agenda komt. Een stad die vroeg een duidelijke duurzaamheidsvraag articuleert voor grote projecten, kan daarmee het aanbod beïnvloeden. Dat vergt echter wel een lange termijn visie, en bij voorkeur een lange termijn visie waar brede consensus over bestaat. Technici hebben de neiging om vooral te willen investeren in efficiëntere techniek, maar vooraf moet altijd de vraag worden gesteld waar we nu eigenlijk uiteindelijk naar toe willen: “First do the right thing, then do it efficiently, otherwise you will end up doing the wrong thing efficiently, which will only make things worse” (McDonough and Braungart 2010).

Uiteraard moeten toekomstvisies geen in beton gegoten blauwdrukken worden, maar bij voorkeur een model waarin keuzes op hoofdlijnen worden gemaakt. Voor de aanleg van de Stockholmse ecowijk Hammarby Sjöstad werd bijvoorbeeld het Hammarby Model ontwikkeld, een model dat aangaf welke duurzame externe bronnen gebruikt moesten worden en hoe interne symbiose tussen de systemen van de wijk ontwikkeld kon worden zodat die bronnen zo efficiënt mogelijk zouden worden gebruikt (Wennersten and Spitsyna 2011). Maar daarna komt een essentiële tweede stap: Een duurzaam stads- (of wijk-)ontwerp is geen technische optimalisatie opgave, bewoners en andere belanghebbenden spelen een essentiële rol, zij zullen een toekomstbeeld van de stad moeten vormgeven, en bereid zijn hun gedrag erop aan te passen. Prima ov-voorzieningen werden door de nieuwe bewoners van Hammarby in dank aanvaard, maar ze schaften niet hun auto af, zoals in het model was voorzien. Ook op andere punten viel de milieubesparing tegen (Pandis Iveroth 2014). Participatie van bewoners en andere stakeholders is dus essentieel voor een duurzame toekomstvisie voor stad en wijk (Mulder 2016).

Na het bereiken van een gezamenlijke toekomstvisie zakt de publieke belangstelling meestal wat weg; De grote keuzes zijn toch gemaakt? Maar achter de schermen verdringen zich de actoren die aan deze transitie wel wat willen verdienen, en later een gunstige uitgangspositie willen creëren voor een winstgevende business. Dat zijn in dit geval geen processen die samenhangen met de vrije markt, want de vrije markt zal voor duurzame stedelijke systemen vrijwel geen rol meer spelen: een vrije markt voor elektriciteit zal blijven, maar een vrije markt voor warmte in een warmtenet is een illusie. Ook zal er voor de burger weinig vrijheid zijn in het isoleren van zijn woning, want zonder die isolatie wordt comfort erg lastig als er niet meer met hoge temperaturen (inefficiënt) wordt verwarmd. In zo’n situatie is een sterke overheid nodig om te zorgen dat er met belangen van burgers rekening wordt gehouden, en monopolies transparant zijn en goed worden gecontroleerd.

De stad van de toekomst zal een duurzame stad zijn, of zal het niet zijn…. Maar daarvoor is nog heel wat verandering nodig, van burgers, ambtenaren, corporaties, energie- en infrabedrijven, en ook van ingenieurs. Want zij zullen toekomstgericht leren denken, en leren goed te communiceren met al die andere actoren die samen met hun die transitie vorm zullen geven.

 

Figuur 1. Europese urbanisatie

 

 

Figuur 2: Krimpgebieden in Nederland (Berliner Morgenpost, 2020)

Referenties

Anne Marieke Schwencke (2019). Lokale Energiemonitor 2019. Utrecht, Hier Opgewekt/RVO.

Arthur, W. B. (1989). “Competing technologies, increasing returns, and lock-in by historical events.” The economic journal: 116-131.

Berliner Morgenpost (2020). “Wo Europas Bevölkerung wächst – und wo sie schrumpft”. Verkregen 03-2020, te: http://interaktiv.morgenpost.de/europakarte/#5/48.415/11.294/de

Binding, C., et al. (2010). Electric vehicle fleet integration in the danish EDISON project-A virtual power plant on the island of Bornholm. Power and Energy Society General Meeting, 2010 IEEE, IEEE.

Blanken, M., et al. (2019). “Why Novel Sanitary Systems are Hardly Introduced?” Journal of Sustainable Development of Energy, Water, and Environment Systems-JSDEWES 7(1): 13-27.

Blokker, E., et al. (2013). “Thermal energy from drinking water and cost benefit analysis for an entire city.” Journal of water and climate change 4(1): 11-16.

Frantzeskaki, N. and D. Loorbach (2010). “Towards Governing Infrasystem Transitions: Reinforcing Lock-in or Facilitating Change? .” Technological Forecasting and Social Change 77(8): 1292-1301.

Frederiksen, S. and S. Werner (2013). District heating and cooling, Studentlitteratur Ab.

Grimm, N. B., et al. (2008). “Global change and the ecology of cities.” Science 319(5864): 756-760.

McDonough, W. and M. Braungart (2010). Cradle to cradle: Remaking the way we make things, North point press.

Mulder, K. (2016). Our Common City, het metabolisme van de stad. Den Haag, Haagse Hogeschool.

Mulder, K. (2017). “Urban Symbiosis as a Strategy for Sustainabilising Cities: An Overview of Options and their Potential, Pitfalls and Solutions. .” Civil Engineering Research Journal 2(3): 1-7.

Mulder, K. F. (2016). “Urban Symbiosis, a new paradigm in the shift towards post carbon cities.” New Dist special issue: 16-24.

Pandis Iveroth, S. (2014). Industrial ecology for sustainable urban development – the case of Hammarby Sjöstad. Industrial Ecology, Department of Sustainable development, environmental science and engineering. Stockholm, KTH. PhD.

Parag, Y. and B. K. Sovacool (2016). “Electricity market design for the prosumer era.” Nature energy 1(4): 1-6.

Population Division of the United Nations Department of Economic and Social Affairs (UN DESA) (2018). The Revision of the World Urbanization Prospects 2018. New York, USA, UN DESA.

Schmid, F. (2008). Sewage water: interesting heat source for heat pumps and chillers. 9th International IEA Heat Pump Conference, Switzerland. , Zurich, Switzerland, 20-22 May.

UK Department for Environment Food & Rural Affairs (2013). “Rural population and migration, England, Updated 22 November 2013.”

Vernay, A. L. and K. F. Mulder (2015). “Organising urban symbiosis projects.” Proceedings of the Institution of Civil Engineers-Engineering Sustainability 169(5): 181-188.

Wennersten, R. and A. Spitsyna (2011). Environmental technology in a new urban neighbourhood: Stockholm’s Hammarby Sjöstad. What is Sustainable Technology?: Perceptions, Paradoxes and Possibilities. D. F. Karel Mulder, Harro van Lente. Sheffield, Greenleaf. 71-86

Mail the editors