Interview: Transitieagenda Circulaire Bouweconomie voor Nederland in 2050

Editie: 26

Published on: 27 mei 2019

Op 7 maart nam de SERVICE redactie een interview af met Elphi Nelissen, decaan van de faculteit Bouwkunde en voorzitter van het transitieteam voor een circulaire bouweconomie. In dit interview zal worden ingegaan op de gestelde doelen voor een volledig circulaire economie in 2050 en de uitdagingen die daarbij horen voor de vastgoedwereld en ook voor de nieuwe generatie bouwkundestudenten.


De transitieagenda: Het team en de progressie

Vanuit de overheid zijn er in vijf verschillende lijnen transitieagenda’s opgesteld: biomassa en voedsel, kunststoffen, maakindustrie, consumptiegoederen en de bouweconomie. Deze agenda voor het realiseren van een circulaire bouw wordt uitgevoerd door het zogeheten transitieteam, bestaande uit partijen met verschillende posities in de bouw, wetenschap, overheid en bij marktpartijen. In deze groep met een zeer brede expertise verloopt de samenwerking erg goed, gezien het gezamenlijke doel wat men heeft. Wel is het zo dat er onderling verschillende belangen zijn: “Je merkt dat sommige mensen een achterban vertegenwoordigen en het daarom soms lastig is hen in hetzelfde tempo mee te krijgen als de mensen aan tafel” aldus Nelissen. Ook blijkt de samenwerking tussen de drie ministeries soms lastig, maar desalniettemin heeft iedereen aan tafel de goede intentie.

Volgens Nelissen is het noodzakelijk dat er goed nagedacht wordt binnen het team hoe het circulair ontwerpen wordt aangepakt, zeker in het licht van een toenemende wereldbevolking en de behoefte van derdewereldlanden. Dat maakt een transitie naar een circulair systeem een enorm ingewikkelde klus, want de ontwikkeling van deze plekken kan onmogelijk op dezelfde vervuilende manier gaan; dit zal ook duurzaam en circulair moeten gebeuren en daarom zijn concepten zoals Brainport Smart District hiervoor erg belangrijk. “Maar die transitie moet gemaakt worden, anders verpesten we gewoon de aarde”.

De doelstelling die gehaald moet worden is duidelijk en de eerste stap hiervoor is het zogenoemde ‘basiskamp’ te creëren. Deze eerste etappe stond voor 2021 op de planning, maar inmiddels is dit al 2023 geworden. Dit heeft voornamelijk te maken met lastige keuzes op het gebied wat duurzamer is: is het beter hout te gebruiken wat gedurende de gebruiksfase weer aangroeit of om materiaal op hoog niveau te hergebruiken? “Dit is een vergelijking die heel ingewikkeld te maken is, maar er wordt door veel partijen volop onderzoek over gedaan” aldus Nelissen. “Ik ben er van overtuigd dat in 2023 het basiskamp er is inclusief aangescherpte MPG, materialenbank en goede normstelling, om vanaf dan alles uit te kunnen rollen”.

Maatregelen vanuit de overheid

Gezien de transitie is het belangrijk dat er nieuwe maatregelen komen en dat belemmerende regels worden aangepast en de overheid is zich hier uitermate bewust van. Er is regelmatig overleg met Tweede Kamerleden die wetswijzigingen willen inbrengen en dat zien zij als hun taak, al blijft het feit dat regels de praktijk volgen; bijvoorbeeld bij een concept als zelfrijdende auto’s zullen er wetswijzigingen komen, maar die wetten zijn er nog niet. Een voorbeeld van een succesvolle wetswijziging omtrent de circulaire economie is het hergebruik van oud hout. Eerst was men verplicht FSC hout te gebruiken om een groen label te krijgen, maar sinds dit is aangekaart, is het wél mogelijk. Nelissen: “Ze denken er dus zeker in mee, maar ze kunnen niet alles veranderen. Zo vinden wij het belangrijk dat je een hypotheek kunt krijgen voor de verduurzaming van een woning die niet op de persoon rust, maar op het pand; je verkoopt het pand dan met de hypothecaire last van de volgende bewoner ten aanzien van de verduurzaming. Uiteindelijk leidt dit tot een hoop problemen bij de belastingdienst, banken, etc. Kortom, het is maar de vraag of dat voor elkaar te krijgen is”.

Speerpunten voor beleid: bewustwording en kosten

Het moge duidelijk zijn dat de overheid en met name de betrokken ministeries er veel aan doen om wetsgewijs dingen mogelijk te maken. Toch valt er volgens Nelissen winst te behalen op het gebied van bewustwording creëren bij de Nederlandse burger. Het begrip circulariteit is bij velen nog geen bekend begrip en het is daarom van belang dat er meer bewustwording en behoefte wordt gecreëerd en vervolgens door middel van die behoefte een markt te creëren. Hierin zou de overheid wel degelijk in kunnen stimuleren en het goede voorbeeld geven: “Als mensen zien hoe aantrekkelijk het is dat er een business case te halen is, dan zijn deze initiatieven uitermate interessant”.

Nelissen voorziet nog een andere hindernis wat het realiseren van een circulaire economie vermoeilijkt: de kosten. In de lineaire economie waarin we leven, is slopen aan het einde van de levensduur het goedkoopste; we zijn er aan gewend geraakt dat materiaal niks meer kost en dat arbeid duurder is geworden. Dit heeft geleid tot de rationaliteit dat weggooien goedkoper is dan sorteren, vermaken, upgraden, etc. En dat terwijl we vroeger juist heel circulair te werk gingen: “Vroeger werd niks weggegooid; je kleding werd bij wijze van spreken zes keer vermaakt en vervolgens zelfs nog gebruikt als poetslap”.

Een voorbeeld waar een tekortkoming aan bewustzijn en hoge kosten samenkomen, is de sloop van het Paviljoen op de TU/e campus. Vanuit een circulair oogpunt is het Paviljoen, dat met allerlei bouten en moeren in elkaar is gezet, een perfect project om materialen te hergebruiken en zou het een mooi initiatief zijn om als Technische Universiteit daar een voorbeeld in te nemen. Uiteindelijk bleek dat circulair slopen duurder uitpakte dan gewoon slopen, waardoor de intentie was om het gebouw niet voor hergebruik uit elkaar te halen. Met inmenging van mevrouw Nelissen bij de nieuwe dienst huisvesting, gaat er toch gekeken worden naar de mogelijkheid voor circulair slopen van het Paviljoen: “Het zou heel slecht zijn als we dat in dit geval niet zouden doen” aldus Nelissen.

Figuur 1: Het Paviljoen gebouw op de TU Campus

Omdenken is essentieel

Zoals het voorbeeld met het Paviljoen schetst, is het ontzettend belangrijk dat er vanuit de sector anders naar gebouwen en hun functie wordt gekeken en dit begint al door een cruciale vraag te stellen bij het ontwerp: hoe kan ik er voor zorgen dat ik de elementen weer kan hergebruiken? Met andere woorden, hoe haal ik het straks op een goede manier uit elkaar? Voor de bouw is dit een grote uitdaging.

Voor het circulaire businessmodel omtrent het hergebruik van materialen zijn er twee aspecten essentieel: flexibiliteit en waarde behoud. In flexibel bouwen zit volgens Nelissen al de eerste materiaalwinst aangezien je gebouw economisch langer meegaat. Zo beschikken bijvoorbeeld oude gebouwen gemiddeld over een hogere verdiepingshoogte, waardoor ze veel beter te hergebruiken zijn dan relatief jonge gebouwen. Flexibiliteit dient dus als een belangrijk onderdeel van kwaliteit. Daarnaast is waarde behoud essentieel: Om dit te creëren zal er gekeken moeten worden of er een restwaarde is voor je product om de business case te helpen. Een voorbeeld hiervan is het model van Auping waar ze de Circular Award mee hebben gewonnen, waar matrassen terug kunnen worden gebracht voor schoonmaak en hergebruik in ruil voor een gegarandeerd restbedrag. Bovenop de restwaarde, is het volgens Nelissen belangrijk voor waarde behoud dat er hoogwaardiger wordt ingezet met de materialen: “Stalen balken niet omsmelten of aan elkaar lassen, maar met bouten en moeren aan elkaar vestigen. Dit vraagt om andere ontwerpgedachten zodat een balk met alle kwalificaties op zichzelf opnieuw kan worden hergebruikt.

Met deze andere benadering van materialen in de bouw, zal er ook anders gekeken worden naar materiaaleigendom; op de vraag wie uiteindelijk eigenaar is van de circulaire materialen, schetste mevrouw Nelissen twee mogelijkheden: “Een gebouweigenaar kan het materiaal kopen, wetende dat dit een restwaarde heeft en in zijn financiering rekening houden met afschrijven, of bijvoorbeeld het gebouw leasen”. Dit leidt mogelijk tot een verandering in het gedachtegoed, namelijk dat wanneer een leverancier eigenaar blijft van de bouwmaterialen, deze in feite geen woning verkoopt, maar de bouwstenen levert voor een ruimte die door de jaren heen verschillend gebruikt kan worden. Het grote probleem voor dit concept in de woningbouw, is dat het allemaal langlopende trajecten zijn: kan een bedrijf nu iets kopen waar het over 100 jaar iets van terugkrijgt? Bovendien zal een bank geen hypotheek geven voor losse bouwmaterialen in plaats van een huis. “Om dit mogelijk te maken is er nog heel wat omdenken nodig en we zijn nog aan het begin om die businessmodellen goed vorm te geven” concludeert Nelissen.

In de kantorenmarkt is dit concept wel al redelijk normaal; men huurt geen kantoor meer maar de mogelijkheid om te werken en hier zit ook een belangrijk raakvlak met de deeleconomie. Er wordt in deze sector al efficiënt ingespeeld worden op leegstand en goed gebruik gemaakt van de materialen en mogelijke ruimtes op kleinere schaal. Ook de Seats2Meet formule is een voorbeeld waar flexibiliteit belangrijk is; kantoorruimte wordt onderling gedeeld waarbij je eigenlijk alleen een werkplek tot beschikking hebt en deze al vanaf één uur kan huren. Een ander voorbeeld is het Makers Lab Spark, wat gebouwd gaat worden in Den Bosch; hier wordt een machinepark ter beschikking gesteld met allerlei technologieën waar iedereen gebruik van kan maken en waar via leasecontracten gewerkt kan worden. “Zulke initiatieven zijn natuurlijk fantastisch; je hebt veel minder ruimte en apparatuur nodig en daarmee reduceer je ook enorm de behoefte aan materialen” stelt Nelissen.

Voor de komende generatie

Er ligt nog een lange weg voor ons naar het circulaire doel in 2050 en ogenschijnlijk zullen vele bouwkundestudenten van nu en in de toekomst rekening moeten gaan houden met de circulaire economie. Met de laatste vraag of daar vanuit de faculteit genoeg focus op wordt gelegd en of er meer aandacht zou moeten komen, wordt ons verteld dat er vanaf 1 september een nieuw master certificaat van vijftien ECTS zal komen; deze zal circulair ontwerpen benadrukken en vijf ECTS zullen daarvan ‘on top’ van het normale programma komen. Het zal bestaan uit een basisvak en vervolgens een project van tweemaal vijf ECTS. Daarnaast zal bij andere vakken, waaronder het Multidisciplinair project, steeds meer aandacht geschonken worden aan circulair ontwerpen; wat gaat er gebeuren met je gebouw als het op is, of niet meer voldoet aan de normen? Ook zal het masterproject integraal ontwerpen omgebouwd worden tot een project van circulair ontwerpen.

Kortom, er zal in de komende tijd genoeg aandacht worden besteed op de faculteit aan circulair ontwerpen, zowel bij de USE leerlijn Building for a Sustainable Future, als alle andere vakken in Bachelor en Master en zo concludeert mevrouw Nelissen ook: “Een andere manier van denken en ontwerpen, dat heeft echt honderd procent aandacht nodig. Het behalen van een circulaire economie: het móet gewoon”.

Mail the editors