De Circulariteitstijdlijn

Editie: 32 - Inner City Restructuring

Published on: 11 juni 2025

Nederland staat voor een grote uitdaging: het verduurzamen van de gebouwde omgeving. Van de 8,2 miljoen woningen in ons land zijn ruim 2 miljoen in handen van woningcorporaties, die daarmee een belangrijke rol spelen in het realiseren van circulaire en toekomstbestendige bouwoplossingen (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2024). Tot nu toe lag de nadruk vooral op het verbeteren van de energieprestatie van woningen, bijvoorbeeld door betere isolatie en efficiëntere installaties. Maar naast de uitstoot door energieverbruik is ook de materiaalgebonden CO2uitstoot van materialen in gebouwen een bijna even grote factor (Project Circulaire energierenovaties, 2024). Nu de energieprestaties van gebouwen steeds verder verbeteren, wordt de impact van materialen relatief groter. 


Circulariteit in de bouw draait om méér dan alleen nieuwbouw. Hoewel de landelijke focus sterk ligt op het bouwen van nieuwe woningen om de woningnood te verlichten, mogen de materiaalstromen in onderhoud en renovatie niet over het hoofd worden gezien. Om grip te krijgen op circulaire prestaties binnen de sociale huursector, heeft PVM in samenwerking met 12 woningcorporaties onderzoek gedaan naar de circulaire potentie van hun vastgoedportefeuille. Dit onderzoek bestrijkt zowel nieuwbouw als onderhoud en renovatie en biedt woningcorporaties concrete handvatten om met de markt in gesprek te gaan over duurzamer bouwen en beheren. 

Toetsing 

Duurzame materiaalkeuzes kunnen de milieu-impact aanzienlijk verlagen. Daarom is de Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) ontwikkeld. MPG is een maatstaf die de milieubelasting van materialen en producten in een gebouw gedurende de gehele levenscyclus beoordeelt. Het is toepasbaar op nieuwbouwprojecten en vormt de enige wettelijke norm voor milieuprestaties in de bouwsector. Funderingen, gevels, vloeren en installaties vertegenwoordigen vaak al 60% tot 80% van de MPG-score (RVO, z.d.).  

Bij nieuwbouw geldt een wettelijke MPG-eis van maximaal 0,8. Dit betekent dat architecten en ontwikkelaars al in de ontwerpfase rekening moeten houden met de milieubelasting van materialen. Indicatoren zoals schaduwkosten, het aandeel gerecyclede, hergebruikte of hernieuwbare materialen en de losmaakbaarheidsindex helpen bij het optimaliseren van de milieuprestatie van inkomende materialen. Dit is niet alleen belangrijk om te voldoen aan de huidige wetgeving, maar ook om toekomstbestendige keuzes te maken richting de circulaire ambities van 2050.  

Daarnaast kunnen gemeentes invloed uitoefenen door prestatie-eisen aan woningcorporaties op te leggen zodat sociale huurwoningen voldoen aan bijvoorbeeld de doelstellingen op het gebied van duurzaamheid, leefbaarheid en betaalbaarheid. Deze eisen worden vastgelegd in prestatieafspraken, die jaarlijks of meerjarig worden gemaakt tussen gemeenten, woningcorporaties en huurdersorganisaties. Voor duurzaamheid en circulariteit kunnen gemeentes woningcorporaties vragen om woningen te verduurzamen door middel van betere isolatie, energiezuinige installaties, en alternatieve materialisatie. Dit sluit aan bij de nationale klimaatdoelstellingen, zoals de CO₂-reductie en de MPG-eis bij nieuwbouw.  

In de prestatieafspraken kunnen verschillende eisen worden opgesteld, waarvan het percentage biobased materialen (op gewichtsbasis) een veelvoorkomende is. Wanneer deze KPI wordt beoordeeld, kunnen er echter tegenstrijdigheden ontstaan. Zo zou het bijvoorbeeld voor eengezinswoningen volgens deze methode gunstiger lijken om CLT (Cross-Laminated Timber) toe te passen, terwijl HSB (houtskeletbouw) in de praktijk een efficiëntere en milieuvriendelijkere keuze is vanwege het lagere materiaalgebruik. Hierdoor zou het percentage biobased materialen in het gebouw met HSB lager uitvallen, terwijl de totale milieubelasting lager is. Daarom is het, naast het hanteren van KPI’s, essentieel om met gezond verstand te beoordelen welke oplossing daadwerkelijk de meest duurzame is. 

 

Circulariteitstijdlijn 

In samenwerking met 12 woningcorporaties heeft PVM onderzocht wat de circulaire potentie is, en met welke alternatieve materiaalstromen beter gescoord kan worden op dit thema. Dit is gedaan door zowel de meerjaren onderhoudsbegroting (MJOB), als renovatieprojecten en nieuwbouwprojecten te beoordelen. Hiervoor heeft PVM in het verleden, ook in samenwerking met deze woningcorporaties, de circulariteitstijdlijn opgesteld, welke zichtbaar is in Figuur 1. Dit raamwerk bestaat uit een set indicatoren die prestaties meten op verschillende gebieden, zoals materiaalgebruik, herbruikbaarheid en levenscyclusimpact. Deze indicatoren stellen duidelijke normen en richtlijnen vast voor duurzaam bouwen en beheren, met als doelstelling een circulaire economie in 2050. Hier volgt een uitleg over de relevante KPI’s: 

  • Schaduwkosten (€/m2 BVO/jaar): Schaduwkosten representeren de verborgen kosten van milieuschade die niet in de marktprijs van materialen zijn opgenomen, zoals CO2-uitstoot, luchtvervuiling en uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Schaduwkosten worden vooral gebruikt bij de vergelijking van verschillende materialen in de ontwerpfase en inkoop. Het selecteren van materialen met lagere schaduwkosten zorgt voor minder milieuschade over de gehele levenscyclus van een gebouw. De som van de schaduwkosten van alle materialen en installaties in een gebouw, gedeeld door de gebruiksoppervlakte, vormt de MPG-score.  
  • Milieuclassificatie: De milieuclassificatie geeft een rangschikking van materialen op basis van hun ecologische impact (NIBE, z.d.). Deze impact wordt berekend door middel van een LCA, waarbij aspecten zoals energieverbruik, CO2-uitstoot en afvalproductie worden meegenomen. Deze classificaties worden vooral gebruikt tijdens de selectie van bouwmaterialen. Bij voorkeur worden materialen gekozen die een lage milieu-impact hebben. 
  • Aandeel recycling, hergebruik en hernieuwbaar (%): Deze indicator meet het aandeel van de gebruikte materialen dat hergebruikt, gerecycled (non-virgin) of afkomstig is uit hernieuwbare bronnen. Bij voorkeur worden materialen geselecteerd die een hoog percentage hergebruik, hernieuwbaarheid of recycling bevatten. 
  • Losmaakbaarheidsindex: De losmaakbaarheidsindex beoordeelt hoe eenvoudig materialen kunnen worden gedemonteerd en hergebruikt of gerecycled aan het einde van de levenscyclus van een gebouw. De losmaakbaarheidsindex wordt voornamelijk toegepast in de ontwerpfase, waar de keuze voor verbindingsmethoden en materiaaltoepassingen wordt gemaakt. 
  • Aandeel stort en verbranding (%): Deze indicator meet hoeveel van het gebruikte materiaal aan het einde van de levenscyclus niet kan worden hergebruikt of gerecycled en naar de stort of verbranding gaat. Dit is van belang bij de sloop- of renovatiefase. Het is belangrijk om te streven naar een laag percentage afval dat naar de stort of verbranding gaat. 

 

Naast het inmiddels landelijke raamwerk “Het Nieuwe Normaal” (HNN) van Cirkelstad, welke veelal op dezelfde KPI’s beoordeelt, biedt de circulariteitstijdlijn een aanvullend voordeel (Cirkelstad, 2024). Een unieke eigenschap van de circulariteitstijdlijn is de integratie van een norm voor onderhouds- en renovatieprojecten: de gemiddelde milieuclassificatie. Deze norm helpt om de impact van dergelijke projecten op het milieu te beoordelen en te verbeteren, wat het een waardevol instrument maakt voor woningcorporaties en de bredere bouwsector. Want zoals eerder vermeld, naast de materiaalstromen voor nieuwbouw mogen ook de materiaalstromen in onderhouds- en renovatieprojecten niet vergeten worden.  

 

Figuur 1: De circulariteitstijdlijn 

 

Methodiek 

Om te beginnen is in kaart gebracht wat de potentie is in het planmatig onderhoud door de MJOB te beoordelen. Hiervoor worden de materialenstromen in de MJOB beoordeeld en gekoppeld aan de unieke regels van de Nationale Milieudatabase (NMD) middels de NL-SfB codering. De NMD bevat data over de milieubelasting van materialen, gebaseerd op levenscyclusanalyses (LCA’s). Deze gegevens kunnen gebruikt worden in de tool van PVM om de milieuclassificatie te berekenen. Voor het MJOB kan vervolgens in kaart worden gebracht wat de materiaalgebonden CO2 uitstoot van de opgenomen maatregelen is, verdeeld over de jaren. Door daarna alternatieve materiaalstromen voor te stellen, met de beste milieuclassificatie 1a, is de potentie in kaart te brengen. Dit is zichtbaar in Figuur 2.  

 

Figuur 2: In kaart brengen van de potentie 

 

Het alternatief met de beste score (1a) is echter niet per se de beste optie. Vanuit circulair oogpunt heeft het materiaal met de laagste milieu-impact de voorkeur. Er kunnen echter andere factoren zijn die een rol spelen bij de keuze, zoals de mate van vandalismebestendigheid, esthetische eisen of een te hoge Total Cost of Ownership (TCO). In dat geval worden ook alternatieven overwogen. Hoe worden al deze alternatieven afgewogen? Hiervoor zijn afwegingskaders ontwikkeld. Het afwegingskader op elementniveau biedt een gestructureerde methode om materialen te evalueren op basis van schaduwkosten, TCO en investeringskosten. Figuur 3 toont een voorbeeld van een afwegingskader, waarbij verschillende materialen voor buitenwandopeningen worden geëvalueerd. De waarde (grootte) van de bollen in de diagrammen representeert de investeringskosten per eenheid materiaal. Op de verticale as wordt de TCO weergegeven, en op de horizontale as de schaduwkosten. Dit voorbeeld afwegingskader is gebaseerd op NMD categorie 3-data, wat betekent dat de gegevens niet producent-specifiek zijn. Een kader op basis van NMD categorie 1-data (gevalideerde, producent-specifieke data) biedt een hogere betrouwbaarheid en kan door innovaties en duurzaamheidsinspanningen van producenten tot andere uitkomsten leiden (NMD, 2023). 

In de Total Cost of Ownership benadering worden zowel de investerings- als onderhoudskosten meegenomen. Het is belangrijk te benadrukken dat de restwaarde van materialen niet wordt meegenomen in deze berekening, voornamelijk vanwege de onzekerheid over die toekomstige restwaarde en het ontbreken van een betrouwbare methodiek om deze te bepalen.  

Naast de evaluatie op MJOB-niveau kan ook op projectniveau worden onderzocht welke materiaalstromen mogelijk aangepast kunnen worden en wat de impact hiervan is op de eerder genoemde KPI’s. Dit creëert inzicht in de prestaties van het project en hoe deze zich verhouden tot andere projecten. Waar via de MPG alleen de prestaties voor nieuwbouw in kaart worden gebracht, kan dat nu ook middels de gemiddelde milieuclassificatie bij renovatie- en onderhoudsprojecten.  

 

Figuur 3: Afwegingskader voor buitenwandopeningen gevuld met ramen (NMD cat. 3) 

 

Resultaten 

Uiteindelijk hebben zeven woningcorporaties een MJOB aangeleverd en zijn er 15 projecten gedeeld: acht renovatieprojecten (489 woningen) en zeven nieuwbouwprojecten (282 woningen). De circulariteitstijdlijn diende als een theoretisch kader en was nog niet eerder getoetst op bestaande projecten. Dit onderzoek biedt daarom waardevolle inzichten om de normstellingen te herijken naar ambitieuze, maar haalbare doelen. Op basis van deze informatie kunnen realistische normen worden opgesteld voor MJOB’s, renovaties en nieuwbouwprojecten. Het is belangrijk om te benadrukken dat de NMD categorie 3-data is gebruikt. Bij een projectgerichte benadering moet ook producent-specifieke data worden meegenomen, omdat dit een grote impact op het project kan hebben (NMD, 2023). 

Voor de MJOB wordt de gemiddelde milieuclassificatie behaald. Met een indicatienorm van 3b en een benchmark van 2c op basis van de ingediende MJOB’s, is er ruimte om deze norm aan te scherpen. De losmaakbaarheidsindex laat positieve resultaten zien, maar op het gebied van de herkomst van materialen is er een aanzienlijk verschil zichtbaar. Het gemiddelde blijft steken op 19%, terwijl de indicatienorm op 40% ligt. Een vergelijkbare trend is te zien bij de renovatieprojecten, waar het aandeel gerecyclede, hergebruikte en hernieuwbare materialen uitkomt op 31%. 

Bij sommige alternatieve materialen blijven de meerkosten (TCO) relatief beperkt, zoals bij de toepassing van mechanisch bevestigde POCB-dakbedekking in plaats van gekleefd bitumen. Bij andere keuzes – zoals het vergelijk tussen kunststof kozijnen (PVC op staalkern) en houten kozijnen – liggen bijvoorbeeld de TCO voor hout hoger door de hogere onderhoudskosten. Ook op projectniveau kunnen in overleg met producenten en leveranciers op deze manier snel alternatieve materialen worden voorgesteld in specifieke projecten, en kan er in de ontwerpfase snel geschakeld worden om de uitstoot te verminderen. 

De uiteindelijke keuze ligt bij de woningcorporaties, die een afweging moeten maken tussen duurzaamheid, kosten en praktische uitvoerbaarheid. Bijvoorbeeld, hoewel houten kozijnen voordelen kunnen brengen op gebied van schaduwkosten en herkomst (hernieuwbaar), brengen ze ook uitdagingen met zich mee, zoals een kortere onderhoudscyclus en hogere onderhoudskosten. Dit maakt ze met name voor hoogbouw minder praktisch. 

De resultaten van dit onderzoek bieden woningcorporaties de kans om in gesprek te gaan met leveranciers en aannemers binnen de keten. In samenwerking met producenten kunnen zij op projectniveau beoordelen welke materialen ingezet kunnen worden om de milieubelasting te verlagen, met oog voor de praktische uitvoerbaarheid. De praktijkervaringen en -ontwikkelingen blijven cruciaal voor deze gesprekken en voor de voortgang van circulair bouwen. Het doel? Samen proberen een verandering in de markt teweeg te brengen! 

 

 

Over de auteur: Yannick Pagie

Als vastgoedadviseur ervaart Yannick Pagie dagelijks de dynamiek van de bouwsector. Met een breed scala aan opdrachten voor verschillende opdrachtgevers, waaronder woningcorporaties, overheden, ontwikkelaars en beleggers, is hij actief in meerdere adviesgroepen bij PVM. 

 

 

Referenties

Cirkelstad. (2024). Het Nieuwe Normaal. https://www.hetnieuwenormaal.nl/leidraden/nieuwbouw/prestatieniveaus/  

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. (2024a, november 27). Cijfers woningmarkt. Home | Volkshuisvesting Nederland. https://www.volkshuisvestingnederland.nl/onderwerpen/cijfers-woningmarkt#:~:text=Woningcorporaties%20zijn%20gezamenlijk%20verantwoordelijk%20voor,vallen%20binnen%20de%20goedkope%20prijsklasse%3F  

NMD. (2023). NMD in het kort: Categorie 1-, 2- en 3-data, hoe zat het ook alweer? Wat zijn de verschillen? https://milieudatabase.nl/nl/actueel/nieuws/categorie-1-2-en-3-data-hoe-zat-het-ook-alweer-wat-zijn-de-verschillen/  

Project Circulaire energierenovaties. (2024). Naar circulaire energierenovatie. https://www.w-e.nl/wp-content/uploads/2024/03/Eindrapport-Circulaire-Energierenovaties-v1.0.pdf  

RVO. (z.d.). MilieuPrestatie Gebouwen – MPG. https://www.rvo.nl/onderwerpen/wetten-en-regels-gebouwen/milieuprestatie-gebouwen-mpg  

NIBE. (z.d.). Omschrijving methode Milieuclassificaties bouwproducten. www.nibe.info/nl/methode 

Mail the editors